Ouderdom

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Er zijn in de archieven vijf vroege meldingen over een periode van drie eeuwen gevonden:

 

 

De Middeleeuwen

 

 

1276 - Molen te Nunhem

 

In 1224 wordt door Dirk van Altena het patronaat van de parochie Nunhem overgedragen aan de Norbertijner abdij van Averbode. De overdrachtsakte bevindt zich in het archief van de abdij. In dat archief bevindt zich ook een oorkonde van het Norbertinessenklooster Keizerbos (Keiserbosch te Neer) opgesteld 1 augustus 1276, waarin de zinsnede  molendino nostro de nuhem  voorkomt: onze molen van of te Nunhem, de eigenaars van de molen zijn Godefridus van Nunhem en zijn vrouw Lutgerdis. Het is mogelijk de vroegste verwijzing naar de Leumolen (zie de volgende pagina ‘1276’).

 

 

                   

 

                     met dank aan archivaris H. Janssens, Abdij Averbode

 

 

 

1324 - Molen in Nunhem

 

Theodor Joseph Lacomblet publiceerde in 1853 een Oorkondeboek “für die Geschichte des Niederrheins”, met daarin onder nummer 203 een Hornse akte van 30 september 1324 met de zinsnede: “molendinum nostrum in Nunheym”, onze molen in Nunhem. Een tweede mogelijke verwijzing naar de Leumolen. In de akte wordt vastgelegd dat Gerardus, heer van Horne, voor honderd pond de edele heer Godfried van Heynbergh en Blankenbergh o.a. “onze molen te Nunhem” in leen geeft.

 

 

               

 

                     met dank aan archivaris J. Hanssen, RHCL Maastricht

 

 

 

Twijfel

 

Is deze middeleeuwse ‘molen te Nunhem’ de Leumolen? Tussen deze vermeldingen en de nalatenschap waar de ‘molen op Loe’ in 1461 deel van uitmaakt, ligt bijna anderhalve eeuw. Het kan inderdaad om de Leumolen gaan, de gemeenschap Nunhem was te klein om meer dan één graanmolen aan het werk te houden.

 

Maar ‘onze molen te Nunhem’ kan ook een voorganger van de Leumolen geweest zijn die op een andere plek gelegen was. In later eeuwen werd geregeld geschreven dat de Leumolen niet in of te maar onder Nunhem ligt:

 

           1617: die moelen te Lue onder Nuhijnem gelegen

           1698: de moelen (...) gelegen onder nuijnhem

           1778: molder op de Leurmolen geleegen onder Nunhem

           1869: den Leumolen onder Nunhem

 

Het is denkbaar dat de Leumolen die in de bossen op de krachtige Leubeek ligt, op enige afstand buiten het dorp, de opvolger is van een verdwenen en vergeten molen die eens in het dorp op de Haelense beek lag: ‘onze molen te Nunhem’.

 

Het gaat zeker niet om de Elisabethsmolen. In 1278, twee jaar na de eerste vermelding van ‘onze molen te Nunhem’, werd deze molen verplaatst van de Zelsterbeek even verderop (te Roggel) naar de veel krachtiger Leubeek bij het klooster Elisabethsdal  (te Nunhem). Deze molen was in erfpacht uitgegeven aan het convent. De molen bediende Roggel en was banmolen voor haar inwoners.

 

 

 

1461 – ‘Molen op Loe’

 

 

In 1973 is het boekje ‘Heythuysen in oude ansichten’ verschenen. Auteur is H.H.J. Reijnen en hij schrijft in de inleiding over de vroegste geschiedenis van het dorp. Er wordt gesproken over de laathof Aldenhoven en dan volgt deze tekst:

 

Deze laathof - een hof met eigen rechten en tienden - was een groot leen van Horn. In de vijftiende eeuw was dit leen in bezit van de familie Steck, waaraan de naam "Stekshof" ons nog herinnert. Conrad Steck had in 1461, na de dood van zijn vader, als erfdeel het woonhuis, de poort, de moestuin (de Gaart? ) en het derde deel van de te innen belastingen en tienden in bezit. De boerderij behoorde aan Jan Steck. Een van hun zussen had de boerderij en de molen aan de Leu geërfd. Voor en na werden de rechten en de hof verkocht aan het klooster St Elisabethsdal, onder Nunhem. Deze overdracht werd op 20 februari 1490 door de leenheer, Jacob graaf van Horn, goedgekeurd.

 

 

Er zijn twee oudere verslagen over dezelfde erfenisverdeling: In De Maasgouw uit 1880 wordt de cruciale zin weergegeven als ‘den molen en hof op Loe’. In een Frans verslag uit 1929 (PSHAL 65) staat ‘le moulin et la ferme au Loe’. De Leumolen bestond dus al in het midden van de 15e eeuw en dateert daarmee uit de Middeleeuwen.

 

 

                                                                       

 

 

 

                           

 

                                                                                                                                      (Foto’s: Wim Bongaerts)

 

 

Aanduiding ‘Molen op Loe’ niet uit 1461

 

De drie beschrijvingen van de goederen ‘hof en molen op Loe’, zijn vermoedelijk gebaseerd op aantekeningen over de eigendomsgeschiedenis van de laatbank Aldenhoven voorin een cijnslegger uit 1684 van het klooster St. Elisabethsdal (onderzoek is nog gaande). Paul Mols schrijft in het artikel ‘Aldenhoven te Heythuysen, van vroegmiddeleeuws domein tot laathof’ (2003): “Oudere stukken zijn waarschijnlijk verloren gegaan in de brand die het klooster in de winter van 1578-1579 verwoestte, verdwenen door onzorgvuldigheid van de laatmeiers of vernietigd bij het aanleggen van nieuwe registers.”

 

De historie van de Leumolen gaat door de verslaglegging van de geschiedenis van de laathof Aldenhoven in verband met cijnsheffingen terug tot 1461, maar de aanduiding van de Leumolen als ‘molen op Loe’, dateert waarschijnlijk van later.

 

 

 

                        

                            

 

 

 

1482 - Molen te Nunhem

 

Op 16 februari 1482 maakte Jacob, graaf van Horne, een akte op. Hij oorkondt dat hij jaarlijks 28 malder rogge uit de molenpacht van de molens te Nunhem en te Neer genaamd de Hammermolen, zal uitkeren aan verschillende kerkelijke instanties. De molens renderen ieder jaarlijks 14 malder.

 

Geen twijfel

 

Deze middeleeuwse ‘molen te Nunhem’ is de Leumolen. Een tweede molen die in Nunhem stond was de Elisabethsmolen, maar het kan niet om deze molen gaan: In 1278 en opnieuw in 1416 werd vastgelegd dat de Elisabethsmolen verpacht werd aan het klooster voor een cijns van 6 malder rogge en 3 malder mout per jaar, maar deze pacht lijkt in 1467 opgeheven:

 

              In 1467 liet graaf Jacob van Horn vastleggen dat hij wenste dat het klooster vier maal

              per jaar een mis zou opdragen voor zijn overleden vrouw. In ruil daarvoor scheldt Jacob

              het klooster een aantal cijnsen kwijt, te weten:

 

              6 malder rogge, 3 malder lichte haver, 12 hoenders, 3 “helonge” en 6 pond was. De cijns

              die het klooster in totaal voor alle gepachte goederen nog resteerde, bedroeg 12 pond was

              en 12 alde groten (een munteenheid).

 

Dat wil zeggen dat de molen van het klooster te Nunhem vanaf dat jaar waarschijnlijk pachtvrij was (of verpacht werd tegen was en/of geld) in ruil voor diensten. De 14 malder rogge uit de molenpacht van de molen te Nunhem in 1482 kan daarom alleen van de Leumolen afkomstig zijn.

 

 

 

                                                                                                                                                         (Foto: Wim Bongaerts)

                         (…) ‘van de Molenpachten te

                         twee molens, die zijn gelegen tot Nuijnhum

                         ende de ander tot Neer’  (…)

 

 

 


 

 

 

 

Het register van de leenverheffingen van het graafschap Horn van 1505-1615, opengeslagen op

de leenverheffing van de Leumolen en de Leuhof in 1558.

 

 

 

De Nieuwe Tijd

 

 

1558 - Molen te Lue

 

Het oudste bekende geschrift waarin de ligging van de molen met een naam van de plek omschreven wordt, dateert van net na de Middeleeuwen. In een akte uit 1558 wordt verklaard dat Tewes van Roemen het leengoed “den hoeff metter moelen te Lue” verkregen heeft.  Vanaf 1558 is de Leumolen een leen van het huis van Horn en duikt als zodanig geregeld op in de archieven.

 

Vanaf het begin van de 18e eeuw, nadat de molen aangekocht is door het klooster St. Elisabethsdal (zie pagina Eigendom), wordt de molen Leurmolen of Loyermolen genoemd, maar de molenaars blijven nog lang de molder tot Loe of mulder van Leu (zie pagina Naam).

 

 

 

 

 

 

 

Den 4en februarii anno (15)58 voer mich Daniel van Neuhem als stadhelder, Frans Vogels, Gierlich Jaeken, Marten Stricken und Tewes Hielen als leenmannen erschenen Tewes van Roemen und heeft opgehalden und ontfanghen een pundich leen, daer Jochem van Baxen uutgestorven is, te weten den hoeff metter moelen te Lue, und heeft daer van behoerlicke huld und eijdt gedaen und ich hebbe hem daer mit beleent behetelick mijnen genedigen heeren und eijnen ijderen sijns goetz rech(h)ts und heeft dat heergeweydt betaalt.”

 

  

 

 

Namen worden in die tijd heel wisselend genoteerd. Tewes van Roemen heet elders Thewis Romkens. De leenman van Horne wordt hier Jochem van Baxen genoemd, de achternaam kan ook o.a. geschreven worden als Baexem, Baexen, Baexshem of Baxhem. Het gaat om leenman Johan van Baexem die in 1554 overleed. Hij was zoon van rechter Gielis van Baexem en noemde zijn zoon ook Gielis, of Gelis, Jelis, Jhelis, Jelys of Zelis. De grootvader van Johan heette Hendrik geschreven als Henrick, Heinric of Heynrich.

 

 

   

 

   

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

                                       

 

 

 

 


 

 

 

 Site Leumolen