Molenaars Anno 2019: een vrijwillig molenaar (Foto: Jacob Kaptein) Rond
1700 Vissen in de “kolck van Loe” De vroegst bekende molenaars op de Leumolen zijn Jacob Smets en Peeter Pieters. In 1698 leggen zij getuigenissen af ten nadele van leenman Andries de Merode en ten voordele van geestelijken van het St. Elisabethsklooster. De religieuzen worden er kennelijk van beschuldigd onrechtmatig gevist te hebben bij de Leumolen en door een weg af te sluiten de molenaars weg te jagen. Jacob Smets getuigt dat “die heeren van Sint Elisabeth noijt tegens sijnen wille ende dank maer altijdt met sijn consent in de kolck van Loe gevischt hebben, adderende hij declarant dickwils die heeren te hebben gaen waerschouen dat daer visch was, dat sij souden coemen vischen”. Hij voegt daaraan toe dat in zijn pachtcontract ook niets over jacht en visserij opgenomen was. Hij heeft de molen niet verlaten vanwege een opengebroken weg waarover kwestie is, maar wel omdat het “seer moijelijck en ongemaeckelijck was met den heer de Merode te handelen”. Smets wordt in het getuigschrift voormalig halfman op “de hoff en molen tot Loe” genoemd. Het betekent dat de Leumolen als halfgoed aan hem verpacht werd: de helft van de opbrengst was voor de leenman. In 1706 verklaart de dan 72-jarige Jacob Smets van 1678-1691 molenaar te zijn geweest op de Leumolen. Peeter Pieters “moelenaer eertijdts op de moelen van den heere Andries de Merode gelegen onder nuijnhem” wordt gehoord in Hunsel, hij werkt inmiddels daar op een molen. Ook hij verklaart dat er in het pachtcontract niet gerept werd over jacht en visserij en op de vraag of “dessen Religieusen oijt tegens sijns comparants danck in de moelen kolck hebben gevischt” antwoordt hij neen. Hij ontkent dat hij vertrokken is omdat de prior hem verboden had een weg nog langer te gebruiken, maar dat hij weggegaan is omdat de Merode de pachtsom wilde verhogen. De Merode had hem verder kwijtschelding beloofd voor het niet meer kunnen gebruiken van de weg, maar dat was hij niet nagekomen. Vissen in de molenkolk van een watermolen door C. Immerzeel (1874) Molenban Andries Janssen*, molder tot Loe,
legt op 3 juni 1705 ook een getuigenis af ten gunste van het St.
Elisabethsklooster. Hij verklaart dat “inwoonderen
van Roggelen ten tijde van seven jaeren als hij op de Loijer moelen gewoont
heeft ende alnock woene bij hem bij morgen, middagh ende avonde sijn coemen
maelen maer altijt met vreese en de achterdencken van gearresteert oft
aengehalden te woorden”. De schichtigheid van de
Roggelnaren laat zich verklaren omdat ze weten dat ze in de fout gaan als ze
laten malen op de Leumolen, zo beweert het klooster. De molen bij het
klooster (de huidige St. Elisabethsmolen) is een banmolen en de inwoners van
de parochie Roggel zijn verplicht hun graan daar te laten malen. Het klooster
heeft deze molen in erfpacht uitgegeven en heeft de verplichting de ban te
handhaven anders lopen de molenaars inkomsten mis. Maar de gemeente Roggel en
haar inwoners ontkennen het bestaan van de molenban en laten hun graan ook op
andere molens malen. Van 1698 tot 1707 worden
kostbare welles-nietes processen gevoerd tussen het klooster en de gemeente en
individuele inwoners. In 1705 verzucht prior Henricus Pisart dat het welbekend is aan iedereen dat wij tot schade
procederen en aan de Leumolen gelden moeten onttrekken om deze molen te
verdedigen. In 1707 wordt door beide partijen een compromis aanvaard dat
ondermeer de bepaling heeft dat de Roggelnaren zowel op de Leumolen, sinds
1701 in bezit van het klooster, als op de molen bij het klooster mogen laten
malen. * stamboomonderzoeker P. H.L.M. Janssen schrijft dat het gaat om Andries Janssen Verbeeck, molenaar op de Leumolen van 1698-1710 18e
eeuw Jachtrechtperikelen Nadat het klooster St. Elisabethsdal in 1701 ‘leenman’ werd van de goederen Leu (zie pagina Eigendom), haalden problemen rond het recht op jacht twee keer de annalen. Vanwege notariëel vastgelegde getuigenissen zijn een paar namen van de burgerbevolking bekend gebleven: In 1719 is een akte van attest opgemaakt waarin Joost en Jan Janssen Verbeeck verklaren gezien te hebben dat “de heer van Halen met sijne volle iachte ende Domestijcken” op de gronden van Leu had gejaagd. De eerzame Jannes Smets en Jacob Janssen zijn getuigen bij het opnemen van de verklaring. Het is zeer waarschijnlijk dat Joost en Jan Janssen Verbeeck gerelateerd zijn aan onderstaande Servaes Janssen Verbeeck die toen op Leu molenaar was. In een akte uit 1746 (met dank aan Wim Bongaerts) verklaart een notaris dat voor hem verschenen zijn de getuigen Servaes Janssen Verbeeck, oud vijf en vijftig jaren, en Geurdt Peters, oud omtrent vijf en veertig jaren. De eerste verklaart van 1713-1722 gewoond te hebben op Leu en toen pachter te zijn geweest van die goederen met de molen en behuizing. De tweede verklaart de Leuse goederen, molen en behuizing gedurende negen jaar gepacht te hebben en vertrokken te zijn in 1741. Vervolgens verklaren zij dat ze alleen die van het St. Elisabethsdal hebben zien jagen, vissen of fretteren op de Leusige erven. De prior van het klooster had tegen Peters gezegd dat ’t goet Leu het klooster toebehoorde met de jacht en visserij daarop. In het stuk komt als variant ook de term op het Leusch voor. De onderteking van
de akte:
aldus gepassert en gedeclareert in het clooster tot Ste Elisabethsdael opheden den 31e
januarij 1746. Servaes Jansen Verbeeck Dit is het eijgen handt
merck
van Geurdt Peters, verklaerende niet te kunnen schrijven
De getuigenverklaring zal bedoeld zijn geweest voor het conflict dat in de jaren 1745-46 speelde tussen de drost en landscholtis van het graafschap Horne versus het klooster St. Elisabethsdal over het jachtrecht op de goederen van Leu. Herendienst In 1764-66 maakt Henricus Molen (alias Hendrick Meulen) naam in de archieven als molenaar van de Leumolen. Het graafschap Horn vraagt een herendienst aan de prior van St. Elisabeth.. Het kasteel van Horn moet hersteld worden en gevraagd wordt Henri mee te laten helpen: “ te versoecken te ordoneren aen sijnen pachter ende muller van Leu(r), opdat hij twe oft dry daegen magh komen met karre ende paerdt om de eene oft andere materialen tot den noodigen bouw bij te vaeren”. Henri laat dit corvee aan zich voorbij gaan. Archiefstukken laten correspondentie zien tussen het graafschap Horn en de prior over het al of niet verplicht zijn tot herendiensten (“obliger Henricus Molen a faire de corvees”) van pachters van leengoederen die behoren tot de heerlijckheijt van het graafschap. Hendrick Meulen verliet in 1771 de Leumolen om zich in Roggel te vestigen. De jaarlijkse pacht van de water- graanmolen bedroeg dat jaar 85 malder tarwe en 10 malder boekweit, te hoog om aan te kunnen voldoen vond de mulder. Rond
1800 Familie Clephas Een volkstelling gehouden in 1796 geeft aan dat de familie Clephas vanaf 1770 ‘op Leu’ woont. Anderzijds wordt gemeld dat een baby uit het kinderrijke gezin in 1771 nog in Swalmen wordt gedoopt, een volgende in 1772 in Nunhem. Hoe dan ook, molenaar Hendrick Clephas (Clefas, Cleophas) is de eerste pachter van de Leumolen nadat de molen in 1773 in steen is opgetrokken. In 1775 is de nieuwe oliemolen gereed en Clephas is daarmee ook de eerste olieslager van de Leumolen. In 1778 krijgt molenaar Clephas de waterschepenen op bezoek die een peilmerk willen aanbrengen op d’ onderste molen van Ste Elisabeth genaemt de Leur Molen (zie pagina “Stuwrecht”). In 1790 overlijdt hij, zijn weduwe Maria Joseph Clephas-Janssen neemt de pacht over en zij blijft met haar gezin op de Leuhof wonen. Haar kinderen, zoon Michel (1764-1816) en dochters Elisabeth (1767?-1805) en Christine (1766-1837) volgen haar in 1804 op, ook in de pacht van de St. Elisabethsmolen.
Pachtcontracht Uit het pachtcontract van 1792 (ook betrekking hebbend op de St Elisabeths-molen):
Of eigenaar St. Elisabethsklooster of de pachter is in gebreke gebleven: in het schattingsrapport opgesteld voor de openbare verkoop in 1796 wordt aangegeven dat de molen flink achterstallig onderhoud heeft.
Volkstelling In 1796 wordt door de bezettende Franse macht een volkstelling gehouden. Nunhem telt 174 inwoners. Op Leu (de Leuhof) worden negen personen geteld: weduwe Marie Janssen (65 jaar), twee zonen (35 en 28 jaar), drie dochters (30, 29 en 21 jaar) en drie mannen die aangeduid worden als ‘domestique’ (40, 26 en 25 jaar). De vertaling van domestique kan variëren van bediende, knecht, werknemer tot levenspartner, levensgezel. De aanduiding domestique staat in het tellingsoverzicht bij andere huishoudens duidelijk voor personeel. Dat zou betekenen dat pachteres Clephas-Janssen (ook pachteres van de Elisabethsmolen) drie man in dienst heeft, maar ook dat geen van haar thuiswonende kinderen op dat moment een partner heeft. Uit het genealogie-register van de gemeente Leudal blijkt dat de kinderen Clephas inderdaad niet of op oudere leeftijd trouwden. 19e
eeuw Clephas en Claessen Na het overlijden van Michel Clephas in 1816 blijft zijn zuster Christine Clephas (in 1796 dertig jaar oud) op de molen. Zij, omschreven als molenaarsvrouw, is in 1815 gehuwd met Cornelius Antonius Claessen (1768-1855). Hij wordt molenaarsknecht en akkerman genoemd. Als Emanuel en Joseph Waegemans het goed Leur in 1822 kopen, is volgens de akte Antoon Claessen of Claessens molenaar. Christine Clephas overlijdt in 1837. Claessen hertrouwt een jaar later met de 46-jarige Martina Veugelers, hij is dan 70. Veugelers stierf in 1849.
kaart uit 1867 door Jacob Kuijper Familie Coenen In de zeventiger en tachtiger jaren woonde de familie Coenen op de Leumolen. Uit onderstaand nieuwsbericht blijkt dat er bij de Leumolen ook een herberg is. Joannes / Jan Coenen organiseerde bij de herberg kermisactiviteiten waarvoor geadverteerd wordt: prijsbeugelen en prijsvogelschieten zijn de attracties.
ca 1896, mogelijk staat molenaarsvrouw Anna Rutte-Vestjens met haar twee dochters op de foto 20e
eeuw Bertjens, Janssen, Engelen In het eerste kwart van de 20e eeuw volgen pachters elkaar snel op. In 1927 kwam de vijfde pachter van de eeuw op de molen en hij was tevens de laatste vakmolenaar.
Familie Smeets Joannes Antonius Hubertus
Smeets, roepnaam Toon, geboren op 5 februari 1894 te Nunhem, werd eind 1920
op 26 jarige leeftijd de molenaar op de Leumolen. Toon trouwde op 11 oktober 1920
een dochter van molenaar Jan Hendrik Engelen en nam daarna het molenaarschap
op de Leumolen van zijn ruim 60-jarige schoonvader over. Engelen was pas ruim
een half jaar pachter van de Leumolen. De vader van Toon was Leonard
Smeets, geboren in 1852 te Neer. Onderstaande advertenties uit 1920 waarop de
nieuwe molenaar zich voorstelt, is echter niet ondertekend door Toon maar
door vader Leonard Smeets, op dat moment 68 jaar. In de praktijk werkten
beiden als molenaar op de Leumolen.
Een ansichtkaart van de Leumolen met advertentie van molenaar Leonard
Smeets (met dank aan kleinzoon Toon Smeets – overleden 2009-)
Gaande molenaar In de Limburger koerier van 27 maart 1927 staat onder de kop ‘Overzicht
der Verkoopingen.” de volgende aankondiging: “Not. Mostart Woensdag 13 April
3 uur voor en ten huize L. Smeets, Leumolen vee schuur- en
akkergereedschappen.” Leon Smeets vertrekt van de
Leumolen met achterlating van vee en gereedschap. Familie Van de Laar Martinus Jacobus Hubertus van de
Laar (1888-1970), roepnaam Jacq of Jac, volgde in het voorjaar van 1927 de
molenaars Smeets op. Hij kwam met zijn gezin uit Neer waar hij molenaar was geweest
op de Hammermolen. Van de Laar was de laatste molenaar van de Leumolen, hij
verliet Op Leu in oktober 1955 en vestigde zich in Nunhem Dorp.
Staatsbosbeheer Sinds de molen onder het beheer van Staatsbosbeheer valt, malen medewerkers van deze dienst voor demonstratiedoeleinden; daarnaast slaan vrijwilligers van Staatsbosbeheer olie op de molen. demonstratiemalen Uit bovenstaande kan opgetekend worden dat de volgende molenaars op de Leumolen gewerkt hebben:
Immaterieel
Erfgoed Unesco heeft in december 2017 het Nederlandse molenaarsambacht op de Representatieve Lijst van Immaterieel Cultureel Erfgoed van de Mensheid geplaatst. Het ambacht van olieslaan is sinds december 2023 opgenomen in de Inventaris Immaterieel Erfgoed Nederland.
|