Molenaars

 

 

 

 

 

 

 

 

Anno 2019: een vrijwillig molenaar (Foto: Jacob Kaptein)

 

 


 

Rond 1700

 

Vissen in de “kolck van Loe”

 

De vroegst bekende molenaars op de Leumolen zijn Jacob Smets en Peeter Pieters. In 1698 leggen zij getuigenissen af ten nadele van leenman Andries de Merode en ten voordele van geestelijken van het St. Elisabethsklooster. De religieuzen worden er kennelijk van beschuldigd onrechtmatig gevist te hebben bij de Leumolen en door een weg af te sluiten de molenaars weg te jagen.

 

Jacob Smets getuigt dat  “die heeren van Sint Elisabeth noijt tegens sijnen wille ende dank maer altijdt met sijn consent in de kolck van Loe gevischt hebben, adderende hij declarant dickwils die heeren te hebben gaen waerschouen dat daer visch was, dat sij souden coemen vischen”. Hij voegt daaraan toe dat in zijn pachtcontract ook niets over jacht en visserij opgenomen was. Hij heeft de molen niet verlaten vanwege een opengebroken weg waarover kwestie is, maar wel omdat het  “seer moijelijck en ongemaeckelijck was met den heer de Merode te handelen”.

Smets wordt in het getuigschrift voormalig halfman op “de hoff en molen tot Loe” genoemd. Het betekent dat de Leumolen als halfgoed aan hem verpacht werd: de helft van de opbrengst was voor de leenman.

 

In 1706 verklaart de dan 72-jarige Jacob Smets van 1678-1691 molenaar te zijn geweest op de Leumolen.

 

 

 

 

 

Peeter Pieters  moelenaer eertijdts op de moelen van den heere Andries de Merode gelegen onder nuijnhem” wordt gehoord in Hunsel, hij werkt inmiddels daar op een molen. Ook hij verklaart dat er in het pachtcontract niet gerept werd over jacht en visserij en op de vraag of  “dessen Religieusen oijt tegens sijns comparants danck in de moelen kolck hebben gevischt” antwoordt hij neen. Hij ontkent dat hij vertrokken is omdat de prior hem verboden had een weg nog langer te gebruiken, maar dat hij weggegaan is omdat de Merode de pachtsom wilde verhogen. De Merode had hem verder kwijtschelding beloofd voor het niet meer kunnen gebruiken van de weg, maar dat was hij niet nagekomen.

 

 

 

 

                               Vissen in de molenkolk van een watermolen door C. Immerzeel (1874)

 

 

Molenban

 

Andries Janssen*, molder tot Loe, legt op 3 juni 1705 ook een getuigenis af ten gunste van het St. Elisabethsklooster. Hij verklaart dat “inwoonderen van Roggelen ten tijde van seven jaeren als hij op de Loijer moelen gewoont heeft ende alnock woene bij hem bij morgen, middagh ende avonde sijn coemen maelen maer altijt met vreese en de achterdencken van gearresteert oft aengehalden te woorden”.

 

De schichtigheid van de Roggelnaren laat zich verklaren omdat ze weten dat ze in de fout gaan als ze laten malen op de Leumolen, zo beweert het klooster. De molen bij het klooster (de huidige St. Elisabethsmolen) is een banmolen en de inwoners van de parochie Roggel zijn verplicht hun graan daar te laten malen. Het klooster heeft deze molen in erfpacht uitgegeven en heeft de verplichting de ban te handhaven anders lopen de molenaars inkomsten mis. Maar de gemeente Roggel en haar inwoners ontkennen het bestaan van de molenban en laten hun graan ook op andere molens malen.

 

Van 1698 tot 1707 worden kostbare welles-nietes processen gevoerd tussen het klooster en de gemeente en individuele inwoners. In 1705 verzucht prior Henricus Pisart dat het welbekend is aan iedereen dat wij tot schade procederen en aan de Leumolen gelden moeten onttrekken om deze molen te verdedigen. In 1707 wordt door beide partijen een compromis aanvaard dat ondermeer de bepaling heeft dat de Roggelnaren zowel op de Leumolen, sinds 1701 in bezit van het klooster, als op de molen bij het klooster mogen laten malen.

 

 

 

* stamboomonderzoeker P. H.L.M. Janssen schrijft dat het gaat om Andries Janssen Verbeeck,

molenaar op de Leumolen van 1698-1710

 

 


 

18e eeuw

 

 

Jachtrechtperikelen

 

Nadat het klooster St. Elisabethsdal in 1701 ‘leenman’ werd van de goederen Leu (zie pagina Eigendom), haalden problemen rond het recht op jacht twee keer de annalen. Vanwege notariëel vastgelegde getuigenissen zijn een paar namen van de burgerbevolking bekend gebleven:

 

In 1719 is een akte van attest opgemaakt waarin Joost en Jan Janssen Verbeeck verklaren gezien te hebben dat “de heer van Halen met sijne volle iachte ende Domestijcken” op de gronden van Leu had gejaagd. De eerzame Jannes Smets en Jacob Janssen zijn getuigen bij het opnemen van de verklaring. Het is zeer waarschijnlijk dat Joost en Jan Janssen Verbeeck gerelateerd zijn aan onderstaande Servaes Janssen Verbeeck die toen op Leu molenaar was.

 

In een akte uit 1746 (met dank aan Wim Bongaerts) verklaart een notaris dat voor hem verschenen zijn de getuigen Servaes Janssen Verbeeck, oud vijf en vijftig jaren, en Geurdt Peters, oud omtrent vijf en veertig jaren. De eerste verklaart van 1713-1722 gewoond te hebben op Leu en toen pachter te zijn geweest van die goederen met de molen en behuizing. De tweede verklaart de Leuse goederen, molen en behuizing gedurende negen jaar gepacht te hebben en vertrokken te zijn in 1741. Vervolgens verklaren zij dat ze alleen die van het St. Elisabethsdal hebben zien jagen, vissen of fretteren op de Leusige erven. De prior van het klooster had tegen Peters gezegd dat  ’t goet Leu het klooster toebehoorde met de jacht en visserij daarop.

In het stuk komt als variant ook de term op het Leusch voor.

 

 

De onderteking van de akte:   aldus gepassert en gedeclareert in het

clooster tot Ste Elisabethsdael opheden den 31e januarij 1746.

Servaes Jansen Verbeeck

Dit is het eijgen handt  merck van Geurdt

Peters, verklaerende niet te kunnen schrijven

 

 

Analfabeten ondertekenden soms met een ‘hant merck’ in plaats van een kruisje. Het merkteken was vaak ontleend aan hun beroep, een molenaar ondertekende meestal met een molenijzer. Een molenijzer of rijn is bevestigd in de loper van een maalkoppel, de maalsteen heeft daarmee een aangrijppunt voor de spil.

 

De getuigenverklaring zal bedoeld zijn geweest voor het conflict dat in de jaren 1745-46 speelde tussen de drost en landscholtis van het graafschap Horne versus het klooster St. Elisabethsdal over het jachtrecht op de goederen van Leu.

 

 

 

Herendienst

 

In 1764-66 maakt Henricus Molen (alias Hendrick Meulen) naam in de archieven als molenaar van de Leumolen. Het graafschap Horn vraagt een herendienst aan de prior van St. Elisabeth.. Het kasteel van Horn moet hersteld worden en gevraagd wordt Henri mee te laten helpen: “ te versoecken te ordoneren aen sijnen pachter ende muller van Leu(r), opdat hij twe oft dry daegen magh komen met karre ende paerdt om de eene oft andere materialen tot den noodigen bouw bij te vaeren”. Henri laat dit corvee aan zich voorbij gaan.

 

Archiefstukken laten correspondentie zien tussen het graafschap Horn en de prior over het al of niet verplicht zijn tot herendiensten (“obliger Henricus Molen a faire de corvees”) van pachters van leengoederen die behoren tot de heerlijckheijt van het graafschap.

 

Hendrick Meulen verliet in 1771 de Leumolen om zich in Roggel te vestigen. De jaarlijkse pacht van de water- graanmolen bedroeg dat jaar 85 malder tarwe en 10 malder boekweit, te hoog om aan te kunnen voldoen vond de mulder.

 

 

 

 

 

 


 

Rond 1800

 

Familie Clephas

 

Een volkstelling gehouden in 1796 geeft aan dat de familie Clephas vanaf 1770 ‘op Leu’ woont. Anderzijds wordt gemeld dat een baby uit het kinderrijke gezin in 1771 nog in Swalmen wordt gedoopt, een volgende in 1772 in Nunhem. Hoe dan ook, molenaar Hendrick Clephas (Clefas, Cleophas) is de eerste pachter van de Leumolen nadat de molen in 1773 in steen is opgetrokken. In 1775 is de nieuwe oliemolen gereed en Clephas is daarmee ook de eerste olieslager van de Leumolen.

 

In 1778 krijgt molenaar Clephas de waterschepenen op bezoek die een peilmerk willen aanbrengen op d’ onderste molen van Ste Elisabeth genaemt de Leur Molen (zie pagina “Stuwrecht”). In 1790 overlijdt hij, zijn weduwe Maria Joseph Clephas-Janssen neemt de pacht over en zij blijft met haar gezin op de Leuhof wonen. Haar kinderen, zoon Michel (1764-1816) en dochters Elisabeth (1767?-1805) en Christine (1766-1837) volgen haar in 1804 op, ook in de pacht van de St. Elisabethsmolen.

 

Het beeld van Ursula zo vertelt een volksverhaal, zou door de Fransen in het water zijn gegooid waarna het aanspoelde tegen de sluizen van de Leumolen. De molenaar heeft het opgevist en verborgen tot de bezetter in 1815 vertrokken was. Als het verhaal waar is, heeft de familie Clephas Ursula in de molen opgenomen.

 

 

Pachtcontracht

 

Uit het pachtcontract van 1792 (ook betrekking hebbend op de St Elisabeths-molen):

 

 

Art. 8.

Sal de pagteresse de landereyen en beemden wel en op hunnen tyd behoorlyk meesten en bouwen ook de meulens wel onderhouden soo ’n haere gergtigheden als in steefkammen, schoffels, beekens, rentsel, met een woord alles wat tot gankwerk noodig is: blyft ook tot laste der pagteresse het scherpen en versteellen der billen en van soo genaemden spelman.

Art. 9.

Sal de pagteresse van ’t afmaelen van de steene der cooren meulen voor jeder duym rynlandsche maet aen ons betaelen vyftien guldens Cleefs.

Art. 10.

Sal de pagteresse op ons versoek het water ophouden of laeten loopen als wy wegens vischen of andersins noodig hebben.

Art. 11.

De steene van de weyd en boekens moolen syn tot laste van de pagteresse.

 

(steefkammen = houten tanden van de kamraderen, schoffels = schoepen van het rad, rentsel = rondsel of klein tandrad, billen = scherpen van de molenstenen, hier het instrument om te billen, de spelman of speelman geeft een schuddende beweging aan de aanvoergoot van het graan)

 

Of eigenaar St. Elisabethsklooster of de pachter is in gebreke gebleven: in het schattingsrapport opgesteld voor de openbare verkoop in 1796 wordt aangegeven dat de molen flink achterstallig onderhoud heeft.

 

 

 

       

    

    

 

 

 

Volkstelling

 

In 1796 wordt door de bezettende Franse macht een volkstelling gehouden. Nunhem telt 174 inwoners. Op Leu (de Leuhof) worden negen personen geteld: weduwe Marie Janssen (65 jaar), twee zonen (35 en 28 jaar), drie dochters (30, 29 en 21 jaar) en drie mannen die aangeduid worden als ‘domestique’ (40, 26 en 25 jaar). De vertaling van domestique kan variëren van bediende, knecht, werknemer tot levenspartner, levensgezel. De aanduiding domestique staat in het tellingsoverzicht bij andere huishoudens duidelijk voor personeel. Dat zou betekenen dat pachteres Clephas-Janssen (ook pachteres van de Elisabethsmolen) drie man in dienst heeft, maar ook dat geen van haar thuiswonende kinderen op dat moment een partner heeft.

Uit het genealogie-register van de gemeente Leudal blijkt dat de kinderen Clephas inderdaad niet of op oudere leeftijd trouwden.

 

 

 


 

19e eeuw

 

Clephas en Claessen

 

Na het overlijden van Michel Clephas in 1816 blijft zijn zuster Christine Clephas (in 1796 dertig jaar oud) op de molen. Zij, omschreven als molenaarsvrouw, is in 1815 gehuwd met Cornelius Antonius Claessen (1768-1855). Hij wordt molenaarsknecht en akkerman genoemd. Als Emanuel en Joseph Waegemans het goed Leur in 1822 kopen, is volgens de akte Antoon Claessen of Claessens molenaar. Christine Clephas overlijdt in 1837. Claessen hertrouwt een jaar later met de 46-jarige Martina Veugelers, hij is dan 70. Veugelers stierf in 1849.

 

 

 

 

                                                                                       foto’s van de akten uit 1822: Wim Bongaerts

 

“Les Biens Nommés Leur situés dans la dite commune De Nunhem, avec ap et Dependances Consistant en un Moulin à eau, maison, grange et ecaries, avec toutes les terres, Bois, et praieries et exploités par antoin Claessens meunier.”

 

De broers Waegemans kopen in 1822:

De goederen genaamd Leur gelegen in de genoemde gemeenschap Nunhem, met  bij en toebehoren bestaande uit een watermolen, huis, schuur, paardenstallen, met alle gronden, bossen en weiden en in gebruik bij Antoon Claessen(s) molenaar.

 

 

 

“quatorze aout Derniere a haelon De Sept Cent florïns de Cleve par an”

 

(Op) 14 augustus j.l. (was te Healen (?) een pachtprijs afgesproken) van zevenhonderd Kleefse guldens per jaar

 

 

 

 

 

 

Eenen goed gekalandeerden molen

 

Eind 1863 is er een vacature, van december 1863 tot januari 1864 wordt geadverteerd voor een pachter op de Leumolen. De verpachting aan de meestbiedende zal op 15 januari plaatsvinden.

 

De molen wordt beschreven als een graan-, olie- en pelmolen en de bijbehorende bouw- en weilanden zijn 3,5 bunder (hectare) groot. De verpachting op die dag is kennelijk niet gelukt, de gelegenheid daartoe wordt opnieuw aangekondigd voor 4 februari.

 

 

        

 

 

 

 

                                                                                                                                                           kaart uit 1867 door Jacob Kuijper

 

 

 

Familie Coenen

 

In de zeventiger en tachtiger jaren woonde de familie Coenen op de Leumolen. Uit onderstaand nieuwsbericht blijkt dat er bij de Leumolen ook een herberg is. Joannes / Jan Coenen organiseerde bij de herberg kermisactiviteiten waarvoor geadverteerd wordt: prijsbeugelen en prijsvogelschieten zijn de attracties.

 

Aanslag

 

Een krantenbericht van 28 maart 1868:

 

“Verleden Zondag avond bevond zich in de herberg van den Leumolen bij St. Elisabeth onder Nunhem, zekere J.v.K., een braaf rustig jongeling uit Heijthuijsen, die in eerstgemeld dorp zijne familie des namiddags bezocht had. Toen hij de herberg verliet om zijnen weg huiswaarts te vervolgen, werd hij eensklaps met eenen stok bewusteloos voor den grond geslagen, en hoewel hij zich later naar zijne woning kon begeven, verergerde later zijn toestand, zoodat de Regter Commissaris zich naar hem heeft moeten begeven om hem te verhooren.

Aan de ijverige bemoeijingenvan den brigadier der Maréchaussées is het gelukt den vermoedelijken dader in handen te krijgen, die zich sedert een paar dagen in arrest bevindt.”

 

 

 

        

 

           16 september 1871

 

 

     7 augustus 1880

 

 

Beugelen werd in de Middeleeuwen in heel Nederland gespeeld. Het spel wordt nu alleen nog beoefend in midden en noord Limburg. Zowel mannen als vrouwen vermaakten zich op de beugelbaan die ongeveer zes meter breed en tien meter lang is. Het is de bedoeling een zware bal met een slaghout door een beugel slaan, als een bal van de tegenstander in de goot wordt gestoten, levert dat voordeel op.

 

 

               

                       1 september 1883

 

 

          1 oktober 1881

 

 

 

Op maandag 16 april 1883 wordt op Leumolen het hout van een dennenbosch verkocht. “Het hout is dienstig voor kepers, wurmen, kuilhout, hei- en telegraafpalen. Voor de aanwijzing wende men zich bij Jan Coenen, molenaar”.

 

 

   7 mei 1887

 

 

   

 

 

 

 

Molenaarsgeslacht

 

De vader van Joannis Coninghs (1785-1863) heette Jan Coenen, zijn levensjaren zijn onbekend. De zoon van Joannis Coninghs was Jean Coonen (1813-1890), hij was van beroep molenaar volgens de registers. Zijn zoon was Willem (Wilhelmus) Hubert Coenen (1846-1885), ook molenaar.

 

 Aliassen

 

Jan Strous uit Neer laat weten dat zijn grootmoeder, Anna Maria Coenen in 1885 op de Leumolen is geboren. Anna Maria was een dochter van Willem Hubert Coenen, die drie maanden na haar geboorte overleed. Dit spoor terugvolgend, betekent dit, dat haar grootvader en molenaar Jean Coonen dezelfde is als de Joannes / Jan Coenen op de Leumolen uit bovenstaande advertenties.

 

 Zonen

 

Jan Coenens zonen Pieter Coenen (1849-1886) en Antonius (Antoon) Hubertus Coenen (1841-1923) waren eveneens molenaar. Antoon werd molenaar op de (later zo genoemde) Molen van Coenen of St. Antoniusmolen in Heythuysen (zie *).

 

Een andere zoon van Jean Coonen / Jan Coenen was Ludovicus Hubertus Coenen, ofwel Louis Coenen (1857-1923). Hij was van 1886-1918 molenaar op de Aurora in Baexem. Aangenomen mag worden dat hij het vak op de Leumolen heeft geleerd.

 

                                           |

          Jan Coenen

                                           |

         Joannis Coninghs (1785, Heythuysen – 1863, Buggenum), kantonnier

                                           |

                                           |

         Jan Coenen / Jean Coonen (1813, Buggenum -1890, Heythuysen), molenaar op de Leumolen

                                           |                                                     |

                                       zonen                                            dochter

                                           |                                                     |  Joanna Coenen

                                           |                                                             |    kleinzoon  Jean Rutten (1860-1920)

                                           |                                                                                   molenaar op de Leumolen

                                           |

         Antonius Hubertus Coenen (1841-1923) molenaar op de Leumolen en de St. Antonius, Heythuysen *

         Willem Hubert Coenen (1846-1885) molenaar op de Leumolen, Nunhem

         Pieter Coenen (1849-1886) molenaar te Nunhem

         Ludovicus Hubertus Coenen (1857-1923) molenaar op de Aurora, Baexem

 

* Oud molenaar van de St. Antoniusmolen in Heythuysen Hub Coenen, detailleert de informatie: Jan Coenen was zijn overgrootvader en inderdaad molenaar van beroep. Echter niet overgrootvader Jan Coenen, maar grootvader Antonius Hubertus Coenen pachtte in 1867 op 26-jarige leeftijd de Leumolen. In 1880 vertrok Antonius (mölder Toeën) naar de St. Antoniusmolen in Heythuysen, die molen werd later ook wel de molen van Coenen genoemd.

 

Nadat Antonius vertrokken was naar Heythuysen, wordt in een advertentie uit 1883 gesproken van Jan Coenen, molenaar van de Leumolen. Jan woonde en werkte al op de Leumolen in 1871 getuige een advertentie dat jaar, maar heeft in 1880 kennelijk de pacht van zijn zoon overgenomen.

Het is mogelijk dat hij slechts de laatste tien jaar van zijn leven van beroep molenaar is geweest en dat hij het vak van zijn zoon heeft geleerd, en niet andersom. Maar misschien ook was hij tot eind 1869 molenaar op de Nunhemermolen die, toen de pachtperiode van drie jaar eindigde, verkocht werd.

 

In 1874 wordt de Nunhemermolen, een windgraanmolen op de grens van Buggenum, door de nieuwe eigenaren te pacht aangeboden. Pieter Coenen zou die pacht aanvaard kunnen hebben want hij wordt aangeduid als molenaar te Nunhem.

 

  

 

 

 

Veiling bij vertrek

 

Op 17 april 1889 lieten Jan Coenen en kinderen, nadat zijn vrouw / hun moeder in februari overleden was, have en goed veilen.

 

Tot de levende have van het bedrijf behoorden een 12 jarig werkpaard, geschikt voor de molenkar, 2 voldragen koeien en 1 rund.

 

Tot het landbouw- en molenbedrijf behoorden karren, ploegen, eggen, een wel, vaten, kuipen, olievaten, een stalwatervat en akker-gereedschappen.

 

Van het horecabedrijf werden de beugelbollen (in een andere advertentie beugelballen) en het herberggerief verkocht.

 

 

Eigenaar Wagemans liet in 1891 een nieuw waterrad aanbrengen en daarbij het sluiswerk aanpassen.

 

 

Veiling bij vertrek

 

Vanaf 1892 is Peter Joannes Hubertus (roepnaam Jean, Sjang of Jan) Rutten molenaar op de Leumolen.

 

Rutten is een kleinzoon van Jan Coenen en gezien zijn leeftijd (geboren in 1860) zal hij het vak op de Leumolen geleerd hebben. Hij bouwde een windmolen in Roggel en verliet daarom de Leumolen in 1901. Ook hij liet  zijn boedel veilen bij het vertrek.

 

Rutten wilde aan vee kwijt 2 dragende en melkgevende koeien en 1 trekkalf.  Op zijn windmolen kon hij niet meer gebruiken een zware lange kar en paardentuig, voor alles geschikt, voerkuipen, een wanmolen, een olivat, touwen en vaatwerk.

 

Verder had hij in de aanbieding eene groote partij roggestroo, voeraardappelen, een keukenkast, banken, schilderijen, koper en tinwerk en verderen huisraad.

 

Aan landbouwbenodigdheden waren te koop 1 landwel, schoppen, rieken en verder akkerge-reedschap en 1 partij seradelzaad.

 

 

 

 

   ca 1896, mogelijk staat molenaarsvrouw Anna Rutte-Vestjens met haar twee dochters op de foto

 

 

 


 

20e eeuw

 

Bertjens, Janssen, Engelen

 

In het eerste kwart van de 20e eeuw volgen pachters elkaar snel op. In 1927 kwam de vijfde pachter van de eeuw op de molen en hij was tevens de laatste vakmolenaar.

 

 

 

molenaar

 

 

Christiaan Bertjens

een aantal jaar met broer

Peter Bertjens

 

1901-1917

Leonard Hubert Janssen

1917-1920

  

Rechts: bericht uit De Zuid-Willemsvaart,

11 oktober 1913

   

 

 

 

 

Een advertentie in de Maas- en Roerbode van 7 februari 1920 waarin de verpachting van de Leumolen aangekondigd wordt.

 

Een eerdere verpachting, aangekondigd voor 5 januari dat jaar heeft kennelijk geen gegadigden opgeleverd.

 

Jan Hendrik Engelen pachtte de molen en vestigde zich 7 mei 1920 in Nunhem.

 

 

Familie Smeets

 

Joannes Antonius Hubertus Smeets, roepnaam Toon, geboren op 5 februari 1894 te Nunhem, werd eind 1920 op 26 jarige leeftijd de molenaar op de Leumolen. Toon trouwde op 11 oktober 1920 een dochter van molenaar Jan Hendrik Engelen en nam daarna het molenaarschap op de Leumolen van zijn ruim 60-jarige schoonvader over. Engelen was pas ruim een half jaar pachter van de Leumolen.

 

De vader van Toon was Leonard Smeets, geboren in 1852 te Neer. Onderstaande advertenties uit 1920 waarop de nieuwe molenaar zich voorstelt, is echter niet ondertekend door Toon maar door vader Leonard Smeets, op dat moment 68 jaar. In de praktijk werkten beiden als molenaar op de Leumolen.

 

 

 

                                                         

 

                                                             Een ansichtkaart van de Leumolen met advertentie van molenaar Leonard Smeets

                                                            (met dank aan kleinzoon Toon Smeets – overleden 2009-)

 

 

   De ondergeteekende bericht U, dat wederom  op  Leumolen,  van   J. H. Engelen overgenomen, tegen de scherpste concurreerende prijzen te krijgen zullen zijn mais,  maismeel, tarwebloem, boek-weitmeel, lijn-, kokos- en raapkoeken, raapolie en alle veevoeder. Voor prima qualiteit en prompte bediening hoopt hij tot  ieders tevredenheid zorg te dragen. Bestellingen worden  desverkiezend  in  Nunhem, Neer  en  Buggenum,  Dinsdags  per molenkar in  ontvangst genomen en Donderdags thuis bezorgd.  Maalloon f 0.75 aan den molen.

    Beleefdelijk  in  Uw  gunst  aanbevelend,

                               Leonard Smeets,

                                     molenaar,

                                Leu, Nunhem.

November 1920.

 

 

Boven: de tekst op bovenstaande ansichtkaart. Rechts: Advertentie uit de Maas- en Roerbode van 9 november 1920.

          

 

 

Leonard (Leon, Lin) Smeets (1852-1941), woonde al in 1900 bij de Leumolen, bij een volkstelling werd genoteerd dat de familie L. Smeets met 3 mannen en 4 vrouwen woonde op Leu nummer 52. Zowel Bertjens als Smeets hielpen bij de houtveilingen van de eigenaar van de goederen

 

 

 

 11 maart 1911

 

 

Serradella is een eenjarige vlinderbloemige plant waarvan de peultjes op vogelpootjes lijken. De plant heeft het vermogen stikstof te binden en werd daarom vroeger gezaaid om er later de grond mee te bemesten.

 

                

 

 

 

       

 

           24 januari 1914; bij Bertjens aan Leumolen

 

             6 februari 1915; ten huize van Leonard Smeets

 

   

 

                  12 maart 1921

 

 

   Molenaar Smeets bleef boeren. Het

   bericht over het Natuurwonder is van

   10 juni 1922. Ook nu nog is een drieling bij

   een koe nieuws. 

 

       

           

 

 

Gaande molenaar

 

In de Limburger koerier van 27 maart 1927 staat onder de kop ‘Overzicht der Verkoopingen.” de volgende aankondiging: “Not. Mostart Woensdag 13 April 3 uur voor en ten huize L. Smeets, Leumolen vee schuur- en akkergereedschappen.”

 

Leon Smeets vertrekt van de Leumolen met achterlating van vee en gereedschap.

 

 

 

Familie Van de Laar

 

Martinus Jacobus Hubertus van de Laar (1888-1970), roepnaam Jacq of Jac, volgde in het voorjaar van 1927 de molenaars Smeets op. Hij kwam met zijn gezin uit Neer waar hij molenaar was geweest op de Hammermolen. Van de Laar was de laatste molenaar van de Leumolen, hij verliet Op Leu in oktober 1955 en vestigde zich in Nunhem Dorp.

 

 

 

Enkele gezinsleden van Van de Laar voor de Leumolen in 1934.

 

Van links naar rechts: Molenaar Jac van de Laar, dochters Betsy en Annie, een gaste uit Amsterdam*, zoon Lambert (Bair) en echtgenote Gertruda van de Laar-Rietra. De zonen Sjaak, Tjeu en Sef en de dochters Liza en Lenie ontbreken.

 

* De gaste is Greet Koeman, mogelijk de latere bekende operazangeres (1910-1961).

 

Van de Laar startte een camping bij de molen en adverteerde met natuurbad “de Leumolen”, ook was er ter plaatse aanbod van frissche, alcoholvrije dranken en gebak (zie pagina ‘Herinneringen’).

 

 

 

Het tweede kind van Jac van de Laar uit het huwelijk met Maria Hendrica Gertruda Rietra (1888-1952) uit Stramproy was Jacobus Ludovicus Lambertus (1915-1991), roepnaam Sjaak. Hij werkte soms ook als molenaar op de Leumolen bij zijn vader. Sjaak verhuisde een flink aantal keren (1929 naar Heythuysen, 1930 naar Kessel, 1936 en 1939 naar Sittard, 1940 naar Geleen), maar woonde tussentijds steeds maanden tot jaren in Nunhem. In 1942 vertrok Jacobus Ludovicus Lambertus -molenaar te Nunhem- voorgoed naar Beegden.

   

 

 

 

Staatsbosbeheer

 

Sinds de molen onder het beheer van Staatsbosbeheer valt, malen medewerkers van deze dienst voor demonstratiedoeleinden; daarnaast slaan vrijwilligers van Staatsbosbeheer olie op de molen.

 

 

 

 

                                                    demonstratiemalen

 

 

 

                       Uit bovenstaande kan opgetekend worden dat de volgende molenaars op de Leumolen gewerkt hebben:

 

molenaar

periode

 

 

 

 

Jacob Smets

1678 - 1691 

 

Peeter Pieters

1691 - 1698

 

Andries Janssen (Verbeeck*)

1698 - 1710  

 oom van*:   (* meded. P.H.L.M. Janssen)

Servaes Janssen Verbeeck

1713 - 1722

 

Geurdt Peters

1732 - 1741

 

 

 

 

Hendrick Meulen

1764 - 1771

 mogelijk eerder dan 1764

Hendrick Clephas

1771 - 1790

 

weduwe Clephas

1790 - 1804

 

kinderen Clephas

1804 - 1816

 

Antoon Claessens

1816 - 184?

 echtgenoot van een dochter Clephas

 

 

 

vacature

1863

 

Toon Coenen

1867 - 1880

 

Jan Coenen

1880 - 1889

 vader van Toon (Anthonius) Coenen

Jan Rutten

1892 - 1901

 kleinzoon van Jan Coenen

Christiaan Bertjens

1901 - 1917

 enige jaren samen met Peter Bertjens

Leonard Hubert Janssen

1917 - 1920

 

Jan Hendrik Engelen

1920 - 1920

 

Toon en vader Leonard Smeets

1920 - 1927

Toon is schoonzoon van Jan Engelen

Jac van de Laar

1927 - 1955

af en toe met zoon Sjaak van de Laar

 

 

Immaterieel Erfgoed

 

Unesco heeft in december 2017 het Nederlandse molenaarsambacht op de Representatieve Lijst van Immaterieel Cultureel Erfgoed van de Mensheid geplaatst.

 

Het ambacht van olieslaan is sinds december 2023 opgenomen in de Inventaris Immaterieel Erfgoed Nederland.

 

 

 


 

 

 

 Site Leumolen