de Pelmolen Pelmolen Tussen de molenstenen van een graanmolen wordt graan tot meel vermalen. In een pelmolen wordt gerst tussen een pelsteen en een rasp ‘gepeld’ tot gort, de korrel blijft heel. De pelsteen moet daartoe sneller draaien dan maalstenen en is vanwege de mogelijkheid tot uiteenspatten door de hoge snelheid, ingebed in de vloer. In 1828 is door de eigenaar toestemming gevraagd een pelmolen in de Leumolen te bouwen. Rond 1850 wordt de molen in diverse brieven inderdaad aangeduid als graan-, olie- en pelmolen en in 1864 adverteert de eigenaar voor een pachter op de Leumolen en beschrijft de molen nog steeds als graan-, olie- én pelmolen. Verdere informatie ontbreekt. Het is ook niet bekend wanneer de pelmolen ontmanteld is. Loos tandwiel Op de wentelas van de pletmolen of kollergang in de Leumolen zit een loos tandwiel: het drijft niets aan. Het loze tandwiel werd gezien als restant van de pelmolen. Maar een oliemolen is een ‘langzame’ molen, de heien (zie ‘Slagbank’) moeten de tijd krijgen op de wiggen te vallen en mogen niet op de volgende omhoogdraaiende spaak terechtkomen. Een pelmolen daarentegen moet snel draaien en dat bijt elkaar. Het is daarom niet waarschijnlijk dat het tandwiel onderdeel was van de pelmolen.
Mogelijke locatie van de pelmolen De pelsteen van de pelmolen in de Leumolen heeft waarschijnlijk gelegen in de vloer van de aanbouw aan de Leumolen, aan de beekzijde. Op een kadasterkaart uit 1843 blijkt de aanbouw verlengd te zijn naar de beekoever. De aanbouw die eerst alleen het voorste deel van de achtergevel besloeg, bleek op de kaart uit dat jaar over de hele lengte uitgebreid te zijn (zie pagina Aanbouw). Andere functies waartoe het loze tandwiel ooit voor ingezet zou kunnen zijn: Dubbel olieslagwerk Een andere suggestie is dat er een tweede slagbank en vuister zijn geweest. Dichtgemaakte uitsparingen in de wentelas van de pletmolen doen vermoeden dat ook op deze as spaken hebben gezeten om heien op te tillen. Het nu loze tandwiel zou dan een tweede roerijzer aangedreven hebben. Maar ook daar is een probleem: voor het huidige vuister dat aan de achterkant van de molen staat, is een prachtig rookkanaal dat uitloopt in een schoorsteen. Voor een vuister dat aan de voorkant van de molen gestaan zou hebben was er geen rookkanaal en geen schoorsteen (de afbeelding uit 1852, toen de oliemolen in bedrijf was, toont een strak dak aan de voorkant). De molen ziet er niet beroet uit, een indicatie dat er geen vuister zonder rookkanaal heeft gestaan. Argrarische oliemolens hadden meestal geen dubbel olieslagwerk, een dergelijke constructie is nu alleen nog bekend van industriemolens. Stampers, koekenbreker, veevoer In plaats van heien voor een tweede slagbank is het ook mogelijk dat er heien waren die dienden als stampers om de koeken fijn te stampen tot lijnmeel/raapmeel dat tot veevoer werd verwerkt (ook de watermolen ‘de Noordmolen’ in Azelo heeft twee stamppotten). Mogelijk dreef het tandwiel een koekenbreker aan die de koeken tot kleine brokjes reduceerde voor het vee, een builmolen om meel te zeven tot bloem of een wanmolen om gort te sorteren in het pelproces. In 1920 adverteert de molenaar van de Leumolen met tarwebloem en ‘alle veevoeder’ (zie ‘Eerste persing’). Dat wijst er op dat in de Leumolen een builmolen en een koekenbreker aanwezig waren.
|