St. Ursulamolen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Sint Ursula

 

De Leumolen heeft als bijnaam de St. Ursulamolen, het beeld van deze heilige staat in een nis boven de deur.

Wie was Sint Ursula ?

 

 

 

Martelares

 

Er zijn diverse varianten van het verhaal maar in grote lijnen is de geschiedenis van Sint Ursula als volgt:

Ursula was een vrome Engelse prinses in de tijd dat Britannia een Romeinse provincie was. Een heidense vorst wilde haar trouwen, maar ze vertrok eerst naar Rome op pelgrimage uit dankbaarheid voor het overleven van een schipbreuk (een andere variant geeft als drijfveer dat ze toestemming wilde vragen de heidense vorst te mogen dopen). Op haar reis werd ze vergezeld door tien dienaressen die ieder net als zij duizend maagden in het gevolg hadden, in totaal een gezelschap van 11.000 vrouwen. Per schip op de terugweg werden ze bij Keulen in het jaar 451 door de Hunnen aangevallen. Ursula krijgt nog een kans, de aanvoerder wil haar huwen maar ze weigert. Dan wordt ook zij door pijlen gedood. Schilders en beeldhouwers beeldden de heilige Ursula daarom af met pijlen, schip en / of vele volgelingen.

 

Het getal 11.000 is mogelijk ontstaan door een interpretatiefout. In vroege bronnen is naast 11.000 soms van maar 11 maagden sprake. Misschien werd XI.M.V. niet gelezen als '11 martyres virgines'  maar  -foutje- als '11 milia virgines'.

 

De dag van St. Ursula van Keulen werd gevierd op 21 oktober ofwel 11.000 maagdendag. Maar sinds 1969 staat Ursula niet meer op de officiële heiligenkalender van het Vaticaan. Ze is patroonheilige van de jonge meisjes, de jeugd, schoolkinderen, leraressen en opvoedsters en wordt aanroepen tegen oorlog, tegen kinderziekten en voor een goed huwelijk.

 

 

 


 

Patrones

 

Er zijn twee verhalen die verklaren waarom Ursula haar domicilie heeft in een nis boven de deur van de Leumolen:

 

         

Ursula de Scheidsrechter

 

Er zou onenigheid geweest zijn tussen de kloosters Keizerbosch te Neer en St. Elisabeth  te Nunhem over de vestigingsplaats van een watermolen op de Leubeek. Dan blijkt een beeldje van St. Ursula uit het klooster St. Elisabeth verdwenen en na een zoektocht wordt het gevonden langs de Leubeek. Het werd gezien als een teken en op de vindplaats bouwde men de molen.

 

- Het belang van klooster St Elisabeth in dit verhaal is duidelijk: de watermolen van het klooster, ook op de Leubeek gelegen, mag geen hinder ondervinden van een stroomafwaarts gelegen watermolen. Als een lager gelegen molen teveel stuwt, kan een stroomopwaarts gelegen watermolen hinder ondervinden.  Ook is er maal-concurrentie.

 

- Een krantenartikel uit 1891 met het verslag van een wandeling waarmee de streek wordt beschreven, onthult het belang en de zeggenschap van het klooster Keizerbos (Keizersbosch):

 

“Neer ligt nu vlak voor ons en de watermolens op het riviertje ratelen en klapperen, dat het een lust is. Zoo’n watermolen heeft iets aantrekkelijks, ’t is een aardig stoffaadje in een landschap.

De watermolen leverde vroeger aan zijne bezitters ook nog wat op. De heer des dorps, hier het klooster van Keizersbosch, had het monopolie van malen op de riviertjes. Daarom bracht dit voorrecht nog al wat in de schatkist.”

 

Het oude verhaal ‘Ursula de scheidsrechter’ bevat daarom ongetwijfeld een kern van waarheid:

 

 

 

        

                                                   Foto: 1935

    Een variant van het verhaal ‘Ursula de scheids-

    rechter’ werd genoteerd in een krantenartikel uit 1932

    (het verhaal lijkt een mix van de bovenstaande versie

    en de historie van het beeld van O.L. Vrouw van het

    klooster Maria-Schoot te Nunhem):

 

 

                                              

 

 

Ursula de Drenkelinge

 

Een andere overlevering verhaalt dat eind 18e eeuw het beeldje van Ursula, eigendom van het klooster St. Elisabeth, door de Franse bezetters in de kloostergracht werd gegooid. Het dreef naar de Leubeek en spoelde aan bij de sluizen van de Leumolen. De drenkelinge werd geadopteerd door de molenaar die haar liet onderduiken. Nadat de Fransen in 1815 uit de streek verdreven waren, kreeg Ursula haar plek op de molen. In stukken vóór 1800 wordt de benaming St. Ursulamolen inderdaad niet aangetroffen volgens Smeets (1963). Eigen onderzoek geeft een eerste vermelding van de naam St. Ursulamolen pas in 1915.

 

De Leumolen was voor 1773 een klein lemen vakwerkgebouw, er was nog geen oliemolen onderdak. Ursula zal vermoedelijk niet toen al een plaats hebben gehad op de molen.

 

De nis waarin Ursula staat, moet aangebracht zijn na, en niet tijdens, de bouw van de molen in 1773. Het metselwerk vertoont rondom de nis niet de karakteristieke aanzet als bij de hoeken, de deur en de ramen (zie pagina ‘Gebouw’). Dat maakt plaatsing in de 19e eeuw waarschijnlijk. De vroegst bekende afbeelding van de Leumolen, uit 1852, laat een lege nis zien. Waarschijnlijk werden dit soort ornamenten niet meegenomen in een tekening die bedoeld was om het peilkenmerk vast te leggen.

 

 

 

 

                                                            

 

                                 Ursula in 1917 (foto: Leclercq) en in 1961

 

 

 


 

De oude Ursula

 

St. Ursula houdt in haar nis boven de hoofdingang toezicht over de molen. Het originele beeld is door de toenmalige eigenaresse douairière de Nerée tot Babberich-Coenen in 1935 weggehaald voordat de molen via een openbare verkoop van de hand werd gedaan. De familie Waegemans of Wagemans, waar Maria Constance Coenen een telg van was, had de Leumolen sinds 1822 in bezit. Niet veel later is de molen verbouwd om een pelmolen te plaatsen, het is mogelijk dat de familie Waegemans toen of bij een latere verbouwing Ursula geplaatst heeft en dat mevrouw Coenen voor de verkoop van de molen dit familiebezit teruggetrokken heeft.

 

Bruikleen en schenking

 

Op 3 mei 1951 heeft Maria Coenen het beeld in bruikleen gegeven aan het Stedelijk Museum van Roermond. Opvallend is dat daarbij van de Leumolen gesproken wordt, niet van de Ursulamolen. Ze schrijft vanuit den Haag:

 

Bij deze deel ik u mede als dat ik besloten heb het Ursula beeld afkomstig van de Leumolen te Nunhem aan het museum in bruikleen af te staan. Het het zal een aardige aanvulling zijn van de collectie van de beelden uit de omgeving van de oude Bischopsstad.

 

                  

 

 

Het beeld was kennelijk tussen 1935 en 1951 nog in Limburg (een boerderij te Buggunum ?). De conservator schrijft een maand later terug:

 

(..) ik heb de eer U mede te delen, dat de pachter het houten St Ursula-beeld enige tijd geleden in het museum gebracht heeft. Een bewijs van ontvangst doe ik U hierbij toekomen.

 

Hemelvaartsdag 1954 stuurt mevr Coenen opnieuw een handgeschreven briefje aan het museum:

 

Bij deze deel ik U mede als dat ik het St Ursula beeld van Leumolen te Nunhem destijds (1951) in bruikleen gegeven nu aan het museum ten geschenke geef. Met vermelding dat zulks door mij is geschied (namen zijn U bekend).

 

was getekend: Mevr. Marie Constance de Nerée tot Babberich-Coenen

 

 

Begin 16e eeuws

 

De oude Ursula werd ‘verweerd en beschadigd’ en ‘half vergaan’ genoemd. Het museum heeft het beeld door een deskundige laten beoordelen en op grond van stylistische kenmerken als de haardracht van Ursula (lang, loshangend en krullend) en de manier waarop haar mantel plooit, is het beeld gedateerd op rond 1500.

In de documentatie wordt de staat van het beeld omschreven als matig met  “enkele houtwormgaatjes, scheuren, loszittende en ontbrekende stukjes, diverse kleine beschadigingen (o.a. aan verf)”.

 

 

 

            

 

 

 

De rechterhand van Ursula

 

De rechterarm of hand van Ursula is afgebroken en verdwenen. Op oude foto’s lijkt ze niettemin iets vast te houden in de stomp van de rechterarm. Het bovenvermelde krantenartikel uit 1932 geeft aan dat Ursula twee maagden vasthoudt. Een artikel uit 1934 rept echter over drie kinderen:

 

 

                   uit Mooi Limburg, 24 november 1934

 

 

            Ursula met drie figuurtjes in haar rechterarm (oudere foto? de belettering op de nis is alleen bekend van deze foto

 

 

                 

 

 

Bovenstaande foto’s zijn uit respectievelijk 1920, 1934 en 1935. Op de middelste foto is duidelijk te zien dat de hand van Ursula al verdwenen is, in het breukvlak zijn twee langwerpige figuren gestoken. De andere foto’s bevestigen, afgezien van het aantal figuren, deze waarneming. Onderstaand een krantenfoto gepubliceerd in 1961 waarop ook zichtbaar is dat twee figuren in de stomp gestoken zijn.

 

 

   

 

 

                    Het beeld laat nu nog steeds verschillende pengaten zien in de rechterarm.

 

 

                   De conclusie moet zijn dat in de afgebroken arm oorspronkelijk drie figuren waren gestoken, één van de

                   drie was begin jaren dertig al verdwenen. Bij de overdracht van het beeld aan het museum waren de twee

                   andere ook niet meer aanwezig.

 

 

 


 

De jonge Ursula

 

Bij de restauratie van de molen in 1961 was het de intentie het oude Ursula-beeld terug te vragen van het museum en weer in haar nis te plaatsen. Maar: “Het is echter zodanig verweerd, dat het niet meer voor terugplaatsing in de gevel in aanmerking komt.”

 

Er is daarom besloten een nieuw beeld te plaatsen, op de gevel is daarbij de naam St.Ursula aangebracht. Het beeld is door de Limburgse kunstenaar Gène Eggen vervaardigd uit een meer dan twee eeuwen oude eiken balk uit een Limburgs kasteel. Boven de deur van de Leumolen peinst sindsdien de patrones, pijlen in de hand en omringd door elf maagden elk duizend lotgenoten vertegenwoordigend. Het beeld heeft een donkere kleur, tegen het zwarte aan. Ter bescherming van het hout heeft de beeldhouwer het behandeld met lijnolie dat zwart kleurt onder invloed van UV-straling.

 

 

 

                      

 

 

Gène Eggen

 

Eugène Eggen werd op 5 april 1921 in Ulestraten geboren. Hij voltooide zijn opleiding aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam. De klasgenoot van ondere andere Karel Appel en Corneille beheerste vele technieken; hij was tekenaar, schilder, monumentaal vormgever, graficus en beeldhouwer. Gène Eggen overleed in 2000.

 

 

 

                  

 

De gelijkenis tussen de oude en de jonge Ursula is treffend, Eggen heeft waarschijnlijk (een foto van) de oude Ursula

als voorbeeld gehad. De drie ‘kinderen’ in de rechterhand heeft hij aangezien voor of omgevormd tot drie pijlen

 

 

 

 

 


 

Het dossier 2.14.69  A.3.1.2.6.2.4, nr 773

 

 

Het ministerie van OKW, Staatsbosbeheer en Eggen

 

In het Nationaal Archief in den Haag ligt de correspondentie opgeslagen tussen het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (OKW), het Staatsbosbeheer en Gene Eggen over het nieuw te plaatsen beeld van St. Ursula op de Leumolen. Het betrokken departement van het ministerie is de afdeling Oudheidkunde, Kunsten en Natuurbescherming (OKN).

 

Voorstel

 

Op 1 april 1960 schrijft de directeur van Staatsbosbeheer een brief aan de Staatssecretaris van het ministerie waarin het idee uit de doeken wordt gedaan de restauratie van de Leumolen te bekronen met het plaatsen van een nieuw beeld in de nis. Een vrijblijvend ontwerp van de Maastrichtse kunstenaar Jean Nelissen is meegestuurd en voorgesteld wordt een opdracht te geven voor ‘ten hoogsten’ 1200 gulden.

 

 

Tegenvoorstel

 

Het ministerie reageert al zeven (!) weken later:

 

       “Naar aanleiding van Uw hierboven vermeld schrijven deel ik U mede mij zeer wel te kunnen verenigen met Uw voorstel om de restauratie van de St.Ursulamolen in het O.K.W.-object “Het Leudal” te vervolmaken door het plaatsen van een beeltenis van St. Ursula in de daarvoor aanwezige nis van de voorgevel.

        De Rijksadviescommissie Monumentale Kunsten acht het  door u gezonden ontwerp van de heer Jean Nelissen echter weinig gelukkig en is voorts van mening dat een ceramiek relief niet past bij de stijl van deze oude watermolen en een houten beeld veel geschikter zou zijn.

        Het is mogelijk een dergelijk beeld zo te prepareren, dat het weerbestendig is.

        Genoemde commissie heeft het oog op de beeldhouwer Gene Eggen, die reeds verschillende, zeer kunstzinnige houten heiligenbeelden heeft vervaardigd. Ook deze beeldhouwer woont en werkt in Zuid-Limburg.

        Op grond van dit advies ben ik bereid ten laste van de afdeling Kunsten van dit ministerie, een opdracht aan genoemde beeldhouwer te geven.”

 

Het ministerie stelt vervolgens voor de opdracht uit te geven voor ten hoogste 1500 gulden. Staatsbosbeheer gaat akkoord, Gene Eggen krijgt een telegram met de vraag of hij voor 1500 gulden de opdracht wil aanvaarden en Jean Nelissen krijgt zijn ontwerp teruggestuurd.

 

 

Schetsplannen

 

Al enkele weken daarna krijgt Eggen van het ministerie het verzoek zijn ontwerp in Emmen te komen presenteren met schetsen, maar liever nog met een gipsmodel, hoewel beseft wordt dat het kort dag is. Voor het maken van de schetsen wordt een aanbetaling van 200 gulden voorgesteld.

 

 

 

Het dossier bevat foto’s van het gipsmodel en een brief van Gene Eggen (handgeschreven, zoals al zijn brieven) gedateerd 19 juni 1960 met ideeën over het beeld:

 

“De nis is +/- 3 m boven de begane grond. In verband hiermede heb ik gedacht dit beeld zo te componeren dat het een goede verhouding heeft tot de nis, door de attributen, in de vorm van elf maagden, iets boven het voetstuk te plaatsen. Het geheel krijgt dan een grote vorm die het accent legt in het optische midden van de nis. De totale hoogte van het beeld wordt 94 cm, de breedte 50 cm.”

 

Eggen wordt de aanbetaling van 200 gulden gestuurd.

 

 

 

 

 

 

 

                                               gipsmodel

        

 

 

Schets beschermend ornament

 

Dan maakt de directeur van Staatsbosbeheer zich zorgen om het beheer van het beeld en denkt dat een traliewerk nodig is om het kunstwerk te beschermen. Hij legt dat voor aan het ministerie, waarop het ministerie zich afvraagt hoe de kunstenaar er over denkt. Eggen geeft aan dat het geen probleem is en het beschermende ornament zelf te willen ontwerpen.

 

Eggen stuurt een brief met schetsontwerp van het ornament gedateerd 19 augustus 1960 aan het ministerie.

 

 

 

“Bijgaande schetsontwerp geeft een mogelijkheid om het beeld te beschermen, door middel van een hekwerk van ijzer. Het is zo gekozen dat het hekwerk het beeld eerder accentueert dan het verbergt.

De cirkel, de horizontale lijn en de verticale lijn vormen de nis. Door deze lijnen te verwerken als aangegeven in de schets, komt het mij voor dat er een wezenlijke eenheid is ontstaan.

Door een ijzer te nemen van 6 mm x 12 mm komt er een interessante speling in het ijzerwerk doordat vanuit elke gezichtshoek een variatie dik-dun ontstaat. Door het ijzerwerk zwart te maken krijgt het ook nog een levendig contrast met de nis en het beeld.

 

                               Gene Eggen”

 

 

 

 

 

                       schets van het ornament

      

 

 

Het beeld is af

 

Op 26 september 1960 schrijft Eggen aan het ministerie dat het beeld af is, Staatsbosbeheer laat hetzelfde weten op 3 oktober. Den Haag vraagt vervolgens het beeld op het departement te bezorgen daar de opening van de molen vanwege de aankomende winter naar het volgende voorjaar getild zal worden. In een kleine notitie wordt nog opgemerkt dat de burgemeester de fanfare en een borreltje moet regelen bij de opening.

 

Eggen houdt een pleidooi om het beeld in Limburg te houden want het moet nog weerbestendig gemaakt worden. Ursula wordt twee maal in de lijnolie gezet en tussen de twee behandelingen ligt enkele maanden. Ook Staatsbosbeheer doet het verzoek het beeld in het atelier te laten vanwege het prepareren en vanwege het sociale aspect: de kunstenaar kan zijn werk tonen aan potentiële opdrachtgevers. Het ministerie gaat akkoord en ontvangt eind november een foto van het voltooide beeld.

 

 

Engelse sleutels en

een sprotje wijfjes

 

Het dossier bevat een kattebelletje van de Chef der afdeling Kunsten Jan Hulsker (vanaf 1967 directeur-generaal Kunsten), gedateerd 9 december 1960 waaruit blijkt dat hij toch niet gecharmeerd is van het eindresultaat:

 

“Ik vind dat de juffrouw die de Engelse sleutels tegen haar borst drukt een naar gezicht heeft. Maar dit is begrijpelijk want het is niet prettig met een te kort armpje een sprotje verschrompelde wijfjes te moeten torsen.”

 

 

Op 10 juni 1961 is bij de opening van de Leumolen (die een ingrijpende restauratie heeft ondergaan), het beeld onthuld door Gene Eggen.

 

 

 

 

 

                                 het eindresultaat

   gepresenteerd aan het ministerie

     

 

 

 

 


 

 

 

 Site Leumolen